Moet een literaire vertelling in beginsel en principe
onverfilmbaar zijn, vroeg ik me af na de lectuur van Broer van Esther Gerritsen, het Boekenweekgeschenk van 2016. Al
vrij gauw tijdens de twee uurtjes die ik eraan besteedde had ik de indruk dat
het me half zoveel tijd zou hebben gekost als ik het gepresenteerde in de vorm
van een middelmatige kleine dramaproductie voor de Nederlandse televisie
voorgeschoteld had gekregen, zonder dat ik daarbij iets wezenlijk literairs had
hoeven missen. Broer lijkt wel een
transcriptie van of een scenario voor zo’n klein, dun, alledaags en hedendaags
Hollands drama, waarin ernaar wordt gestreefd dat de gemiddelde televisiekijker
de gebeurtenissen ervaart als uit haar of zijn leven gegrepen, met veel
herkennings- en identificatiemogelijkheden dus: een gezinsleventje met
uiteraard relationele crisissen die zich afspelen tussen vaatwasser, SUV en
tennisclub, met partners die er allebei een baan op nahouden naast twee
puberende kinderen en meer van dat zelfgekozen comfortabels.
In de
vertelling van Gerritsen is het de tweeënvijftig jaar oude Olivia die een baan
heeft bij een ouderwets winkelbedrijf dat moet worden opgekrikt, die getrouwd
is met ene Gerard, tandarts van beroep, moeder is van twee puberjongens, die
het psychisch moeilijk krijgt wanneer haar vijf jaar oudere broer, met wie ze
amper contact heeft, onverwacht een beroep op haar lijkt te doen omdat een van
zijn onderbenen moet worden afgezet. Na de ingreep en na het nodige huiselijke
gedub en gehakketak, wordt die broer, Marcus, een huilebalk en buitenbeentje,
als ik dat beeld hier mag gebruiken, tijdelijk opgenomen in de woning van het
gezinnetje. Nou, dat blijkt dan allemaal reuze mee te vallen, tandarts Gerard,
die de onvermijdelijke burnout nabij is, knapt er zelfs zienderogen van op, en
ook de twee aanvankelijk schamperende pubers hebben het opeens met oom naar hun
zin. Dus zal het Olivia zelf wel moeten zijn die de eigenlijke crisis onder de
leden heeft. Ja, hoor! Maar eind goed al goed. Haar burgerlijke catharsisje,
waarbij ze zich letterlijk en figuurlijk wentelt in het revalidatiecentrumbed
waarin haar broer had behoren te liggen, en zich daar dus eindelijk inleeft in
zijn en daarmee ook haar eigen emoties – want emoties had ze bij zichzelf
uiteraard nooit toegelaten –, leidt tot een happy endshot met groepsbeeld van
het complete gezinnetje, plus Marcus, plus de oude winkelbaas, in opperst geluk
met boterhammen met worst, kaas en jam en al, op een vissteigertje aan een
fraai meertje: ‘Ze was precies waar ze moest zijn.’
Als hier
ironie doorklinkt, is die toe te schrijven aan mij en niet aan Gerritsen. Want Broer is allerminst bedoeld als
bijvoorbeeld een kritische schets van het hedendaagse leven van een welgesteld
Hollands gezinnetje.
Gerritsens
vertelling is thematisch niet meer dan wat hij is: een voor waarschijnlijk
velen herkenbaar verslag, met de obligate ijdele welvaartspsychologismen van
dien. Overigens is dit damesbladrealisme niet vrij van een aantal onbedoelde
scenaristische onwaarschijnlijkheden.
Maar misschien
zijn het de formuleringen, de zinsbouw, de woordkeuze die het een en ander tot
literatuur doen gisten en garen? Ik las in meerdere krantenbesprekingen van Broer dat Esther Gerritsen er goed in
was ‘om de verhoudingen op scherp te zetten’. Maar is literatuur iets van, door
en voor gezinstherapeuten en andersoortige psychologen? Laten die schoenlappers
alsjeblieft bij hun leest blijven! ‘Broer is een psychologisch mooi uitgewerkte
roman, die dankzij de sterke dialogen ook overtuigt,’ las ik ook ergens, met
elders complimenten van soortgelijke strekking. Ervan afgezien dat ‘roman’
pertinent niet de adequate benaming voor deze vertelling of, hooguit, novelle
is: met name de dialogen doen denken aan klein Hollands televisiedrama: ze doen
namelijk zo ‘levensdramatisch echt’ aan, inclusief schreeuwpartijen en
uitroepen als ‘goddomme’ en ‘jezus’, zonder dat God of Jezus verder van de
partij mogen zijn. Literair tekstueel zijn deze uit het leven gegrepen dialogen
geraffineerd noch anderszins interessant.
‘Haar broer belde haar’ (cursivering van mij, CW): zo begint Broer. Kan een opening qua taalgebruik ongelukkiger? En neem dan
meteen ook de derde regel, met dit: ‘[…] zei hij en hij huilde. Hij was […]'. Doet zoiets je als
schrijfster geen pijn aan de dichterlijk sensibele taalziel die een prozaïste
toch ook hoort te hebben?
‘Wat Olivia
voelde […] overviel haar […] als een dief in de nacht.’ Dat zijn twee
merkwaardigheden volgens mij. ‘Bart had haar ieders eigenaardigheden
ingefluisterd.’ Zulke transplantaties zullen je maar overkomen…
Broer verkrimpt na lezing haast
zienderogen in plaats van, zoals van literair proza mag worden verwacht, niet
te filmen door het omslagkarton heen te breken.