zondag 29 november 2015

AFGEBROKEN LECTUUR


 
De Messias is een roman van Julian Winter. Geen familie van me, want de auteursnaam is de nom de plume van het koppel Wiljan van den Akker en Esther Jansma. Dat is geen geheim, het staat gewoon op het achterplat van het boek. En op een van de binnenflappen staat een portretfoto van het tweetal die overduidelijk toont dat het hier om meer dan een literaire relatie gaat. Esther Jansma (1958) is dichteres en hoogleraar. Boomkundige, meen ik. Wiljan van den Akker (1954) dicht ook, lees ik, en is eveneens hoogleraar.
         Hoe doe je dat, met zijn tweeën, binnen een intieme relatie, een roman schrijven? Nicci French is ook de naam van een schrijversechtpaar. Maar dat stel schrijft ‘psychologische thrillers’, met andere woorden, die twee timmeren gezamenlijk vakkundig boeken in elkaar die heel veel lezers blijkbaar ‘spannend’ en daarmee lekker ontspannend vinden. Mijn vermoeden bij De Messias, op grond van de kaftteksten en de aard van eerdere, individuele publicaties van de auteurs, is dat de literaire ambities of pretenties hier sterker zullen zijn. Ik kan me van alles voorstellen wat je samen kunt en zelfs moet doen, maar echt literair schrijven zou ik uitsluitend alleen kunnen en willen. Mogelijk ben ik hopeloos romantisch wanneer ik vind dat wat je schrijft in eerste instantie niemand, dus ook je partner niet, iets hoort aan te gaan. Misschien ben ik ook niet vrijdenkend genoeg, want ik vind dat je partner beslist niet alles van je hoeft en zelfs hoort te weten. En als je wel echt alles met iemand kunt delen, waarom zou je dan nog literatuur moeten schrijven? ‘Een boek moet de bijl zijn voor de bevroren zee in ons,’ schreef Franz Kafka ooit in een brief. Maar wat voor de lezer geldt, moet wellicht helemaal gelden voor de schrijver zelf. En ik kan me simpelweg niet voorstellen dat twee mensen ooit dezelfde bevroren zee in zich delen, zelfs wanneer ze gelukkig intiem met elkaar zijn – ja, bij gebrek aan innerlijke vrieskou juist helemaal niet.
         Doen vooroverwegingen als deze er eigenlijk toe? Zogeheten secundaire informatie stuurt altijd je lectuur, zeker wanneer die deel uitmaakt van een boek als ding. Wat overigens niet wil zeggen dat ik nu verwacht binnenin te zullen kunnen ontdekken wie van de twee welk fragment of iets degelijks voor zijn rekening heeft genomen. Sowieso geeft de enkelvoudige auteursnaam Julian Winter aan dat deze roman als die van één iemand gelezen wil worden.

structuur
Zeker bij een omvangrijk boek als dit, blader ik er eerst een aantal keren doorheen en bestudeer ik de indeling, om alvast enig beeld te krijgen van de structuur. Tussen een korte proloog en even korte epiloog in, bestaat De Messias uit 34 genummerde hoofdstukken, die worden afgewisseld door 23 hoofdstukken die een jaartal als titel hebben, chronologisch van ‘1631’, ‘1664’, enzovoort, tot ‘Onlangs’, ‘Kerstavond’ en ‘Nu’, waarbij dat laatste hoofdstuk, ‘Nu’ dus, samenvalt met nummer 34, waardoor het boek in totaal 56 hoofdstukken telt. Een en ander suggereert ook een geleidelijke, maar uiteindelijke samenkomst van twee lijnen.

tot bladzijde 99
Na pagina 98 denk ik: dit was niet weinig tekst, maar het is nog pas zo’n vierde van de omvang van het hele boek, moet ik dan toch al heel veel aan dat eerste kwart hebben gehad willen hebben? Mijn indruk tot nu toe is dat ik vooral veel informatie te verwerken, dat wil zeggen, te ordenen heb gekregen. ‘In’ het boek zit ik absoluut nog niet. Mag je dat van een kloeke uitgave eigenlijk ook niet verwachten? Moet in een symfonie elk fragment meteen even intens zijn dan in een strijkkwartet?
         De genummerde hoofdstukken vertellen over Emma Faber, een dendrologe, die gevraagd is om dateringsonderzoek te doen naar de vier instrumenten van of voor een bepaald strijkkwartet. Dat doet ze allereerst in Duitsland, waar ze in Berlijn is gaan werken en met haar nog jonge zoon Max woont. Ze is gescheiden van Simon, een Nederlandse kunstenaar. Hoe dat tegenwoordig gaat, hè. Ze ontmoet allerlei lieden van wetenschappelijke instituten (ik kan al die namen niet onthouden), reist naar hier en naar daar en voert dus haar houtmetingen uit op die muziekinstrumenten. Tussendoor duiken ook nog fragmentarisch herinneringen op aan haar jeugd. Blijkbaar hadden zij en haar zusje geen alleraardigste vader. En haar moeder moet niet meer veel van haar hebben. Ik geloof het, eerlijk gezegd, allemaal wel. De hoofdstukken zijn stuk voor stuk grammaticaal keurig geschreven, niks op aan te merken. Ik heb alleen de indruk dat meer dan de helft van wat er wordt medegedeeld, waar bij wordt stilgestaan, wat wordt opgemerkt weinig relevant is en dat ik er dus weinig mee opschiet. Het maakt de lectuur taai.
         En dat wordt dus afgewisseld door hoofdstukken met jaartallen erboven. 1631, het eerste jaartal, heeft te maken, zo meen ik inmiddels te begrijpen, met de tijd waarin de boom waaruit de Stradivariussen – want daar gaat het uiteraard om – nog overeind stond. Deze hoofdstukken worden verteld in de ik-vorm, waarbij de ‘ik’ telkens een voorwerp is. In het eerste geval is dat een stok. Daarna, in 1664 – de boom is allang gekapt – een haakbus. Dan volgen een raamluik en een kapstok. Eigenlijk zijn die voorwerpen dus allemaal kapstokken om een historisch verhaal in fragmenten aan op te kunnen hangen. De vertellingen op zich doen sterk denken aan een kostuumfilm of, waar het de opkomst en het huwelijk van Antonio Stradivari (1644-1737) betreft, aan een biopic. Historische research mag worden verondersteld.
         Volgens de achterplattekst moet Emma Faber terechtkomen in een wereld ‘waar hebzucht en machtswellust regeren’ en dat er nogal wat zal blijken te zijn ‘gefundeerd op leugens en bedrog, vervalsingen en fraude.’
         De kapstok en een houten kerkbank hebben al wat gerept over afgunst in het zeventiende-eeuwse Cremona, en er zijn problemen met de datering van de altviool. Emma brengt haar zoontje Max onder bij haar ex en diens nieuwe vriendin in Amsterdam, om naar Los Angeles te kunnen vliegen. Interesseert me dat? Ach, ik vlieg toch maar met haar mee.

DE BOEKENLEGGER
Nee. Stop. Mijn boekenlegger is blijven steken tussen bladzijde 104 en 105. Ik zal de overige pagina’s van De Messias ongelezen laten. Mag dat? Waarom niet.
         Ik merkte dat ik het als een plicht beschouwde de lectuur voort te zetten. Maar dat plichtsgevoel verloor het van een ander gevoel: mijn tegenzin. De roman is grammaticaal en stilistisch keurig geschreven, de opbouw lijkt goed doordacht, maar van bladzijde tot bladzijde had ik het gevoel dat doorlezen niet bepaald het interessantste voor me was om te doen, ja, dat ik dus mijn tijd met het lezen van deze roman meer en meer aan het verdoen was.
         Had ik dat al kunnen weten? Na vijftig bladzijden? Waarom, vraag ik me af – en ik doe dat niet voor het eerst – moeten literaire romans zo nodig honderden bladzijden lang zijn? Dikke boeken, nee, ik houd er, denk ik, niet van.
         Ik heb dus echt wel wat beters te doen en trek de boekenlegger definitief uit deze roman, om hem tussen de voorflap en Franse pagina te steken van een ander boek, dat ik al drie keer las, een roman van niet eens de helft van de omvang van De Messias. Misschien moet ik de boekenlegger maar meteen al tussen het laatste blad en de achterflap steken.