De
Messias is een roman van Julian Winter. Geen familie van me, want de
auteursnaam is de nom de plume van het koppel Wiljan van den Akker en Esther
Jansma. Dat is geen geheim, het staat gewoon op het achterplat van het boek. En
op een van de binnenflappen staat een portretfoto van het tweetal die
overduidelijk toont dat het hier om meer dan een literaire relatie gaat. Esther
Jansma (1958) is dichteres en hoogleraar. Boomkundige, meen ik. Wiljan van den
Akker (1954) dicht ook, lees ik, en is eveneens hoogleraar.
Hoe
doe je dat, met zijn tweeën, binnen een intieme relatie, een roman schrijven?
Nicci French is ook de naam van een schrijversechtpaar. Maar dat stel schrijft
‘psychologische thrillers’, met andere woorden, die twee timmeren gezamenlijk
vakkundig boeken in elkaar die heel veel lezers blijkbaar ‘spannend’ en daarmee
lekker ontspannend vinden. Mijn vermoeden bij De Messias, op grond van de kaftteksten en de aard van eerdere,
individuele publicaties van de auteurs, is dat de literaire ambities of
pretenties hier sterker zullen zijn. Ik kan me van alles voorstellen wat je
samen kunt en zelfs moet doen, maar echt literair schrijven zou ik uitsluitend
alleen kunnen en willen. Mogelijk ben ik hopeloos romantisch wanneer ik vind
dat wat je schrijft in eerste instantie niemand, dus ook je partner niet, iets
hoort aan te gaan. Misschien ben ik ook niet vrijdenkend genoeg, want ik vind
dat je partner beslist niet alles van je hoeft en zelfs hoort te weten. En als
je wel echt alles met iemand kunt delen, waarom zou je dan nog literatuur
moeten schrijven? ‘Een boek moet de bijl zijn voor de bevroren zee in ons,’
schreef Franz Kafka ooit in een brief. Maar wat voor de lezer geldt, moet
wellicht helemaal gelden voor de schrijver zelf. En ik kan me simpelweg niet
voorstellen dat twee mensen ooit dezelfde bevroren zee in zich delen, zelfs
wanneer ze gelukkig intiem met elkaar zijn – ja, bij gebrek aan innerlijke
vrieskou juist helemaal niet.
Doen
vooroverwegingen als deze er eigenlijk toe? Zogeheten secundaire informatie
stuurt altijd je lectuur, zeker wanneer die deel uitmaakt van een boek als
ding. Wat overigens niet wil zeggen dat ik nu verwacht binnenin te zullen
kunnen ontdekken wie van de twee welk fragment of iets degelijks voor zijn
rekening heeft genomen. Sowieso geeft de enkelvoudige auteursnaam Julian Winter
aan dat deze roman als die van één iemand gelezen wil worden.
structuur
Zeker bij een omvangrijk boek als
dit, blader ik er eerst een aantal keren doorheen en bestudeer ik de indeling, om
alvast enig beeld te krijgen van de structuur. Tussen een korte proloog en even
korte epiloog in, bestaat De Messias
uit 34 genummerde hoofdstukken, die worden afgewisseld door 23 hoofdstukken die
een jaartal als titel hebben, chronologisch van ‘1631’, ‘1664’, enzovoort, tot
‘Onlangs’, ‘Kerstavond’ en ‘Nu’, waarbij dat laatste hoofdstuk, ‘Nu’ dus,
samenvalt met nummer 34, waardoor het boek in totaal 56 hoofdstukken telt. Een
en ander suggereert ook een geleidelijke, maar uiteindelijke samenkomst van
twee lijnen.
tot
bladzijde 99
Na pagina 98 denk ik: dit was niet
weinig tekst, maar het is nog pas zo’n vierde van de omvang van het hele boek, moet
ik dan toch al heel veel aan dat eerste kwart hebben gehad willen hebben? Mijn
indruk tot nu toe is dat ik vooral veel informatie te verwerken, dat wil
zeggen, te ordenen heb gekregen. ‘In’ het boek zit ik absoluut nog niet. Mag je
dat van een kloeke uitgave eigenlijk ook niet verwachten? Moet in een symfonie
elk fragment meteen even intens zijn dan in een strijkkwartet?
De
genummerde hoofdstukken vertellen over Emma Faber, een dendrologe, die gevraagd
is om dateringsonderzoek te doen naar de vier instrumenten van of voor een
bepaald strijkkwartet. Dat doet ze allereerst in Duitsland, waar ze in Berlijn
is gaan werken en met haar nog jonge zoon Max woont. Ze is gescheiden van
Simon, een Nederlandse kunstenaar. Hoe dat tegenwoordig gaat, hè. Ze ontmoet
allerlei lieden van wetenschappelijke instituten (ik kan al die namen niet onthouden),
reist naar hier en naar daar en voert dus haar houtmetingen uit op die
muziekinstrumenten. Tussendoor duiken ook nog fragmentarisch herinneringen op
aan haar jeugd. Blijkbaar hadden zij en haar zusje geen alleraardigste vader.
En haar moeder moet niet meer veel van haar hebben. Ik geloof het, eerlijk
gezegd, allemaal wel. De hoofdstukken zijn stuk voor stuk grammaticaal keurig
geschreven, niks op aan te merken. Ik heb alleen de indruk dat meer dan de
helft van wat er wordt medegedeeld, waar bij wordt stilgestaan, wat wordt
opgemerkt weinig relevant is en dat ik er dus weinig mee opschiet. Het maakt de
lectuur taai.
En
dat wordt dus afgewisseld door hoofdstukken met jaartallen erboven. 1631, het
eerste jaartal, heeft te maken, zo meen ik inmiddels te begrijpen, met de tijd
waarin de boom waaruit de Stradivariussen – want daar gaat het uiteraard om –
nog overeind stond. Deze hoofdstukken worden verteld in de ik-vorm, waarbij de
‘ik’ telkens een voorwerp is. In het eerste geval is dat een stok. Daarna, in
1664 – de boom is allang gekapt – een haakbus. Dan volgen een raamluik en een
kapstok. Eigenlijk zijn die voorwerpen dus allemaal kapstokken om een
historisch verhaal in fragmenten aan op te kunnen hangen. De vertellingen op
zich doen sterk denken aan een kostuumfilm of, waar het de opkomst en het
huwelijk van Antonio Stradivari (1644-1737) betreft, aan een biopic.
Historische research mag worden verondersteld.
Volgens
de achterplattekst moet Emma Faber terechtkomen in een wereld ‘waar hebzucht en
machtswellust regeren’ en dat er nogal wat zal blijken te zijn ‘gefundeerd op leugens
en bedrog, vervalsingen en fraude.’
De
kapstok en een houten kerkbank hebben al wat gerept over afgunst in het
zeventiende-eeuwse Cremona, en er zijn problemen met de datering van de
altviool. Emma brengt haar zoontje Max onder bij haar ex en diens nieuwe
vriendin in Amsterdam, om naar Los Angeles te kunnen vliegen. Interesseert me
dat? Ach, ik vlieg toch maar met haar mee.
DE BOEKENLEGGER
Nee. Stop. Mijn boekenlegger is blijven
steken tussen bladzijde 104 en 105. Ik zal de overige pagina’s van De Messias ongelezen laten. Mag dat?
Waarom niet.
Ik
merkte dat ik het als een plicht beschouwde de lectuur voort te zetten. Maar
dat plichtsgevoel verloor het van een ander gevoel: mijn tegenzin. De roman is
grammaticaal en stilistisch keurig geschreven, de opbouw lijkt goed doordacht,
maar van bladzijde tot bladzijde had ik het gevoel dat doorlezen niet bepaald
het interessantste voor me was om te doen, ja, dat ik dus mijn tijd met het
lezen van deze roman meer en meer aan het verdoen was.
Had
ik dat al kunnen weten? Na vijftig bladzijden? Waarom, vraag ik me af – en ik
doe dat niet voor het eerst – moeten literaire romans zo nodig honderden
bladzijden lang zijn? Dikke boeken, nee, ik houd er, denk ik, niet van.
Ik
heb dus echt wel wat beters te doen en trek de boekenlegger definitief uit deze
roman, om hem tussen de voorflap en Franse pagina te steken van een ander boek,
dat ik al drie keer las, een roman van niet eens de helft van de omvang van De Messias. Misschien moet ik de boekenlegger maar meteen al tussen het laatste blad en de achterflap steken.