God
sta het kind bij (God Help the Child,
2015) van Toni Morrison bestaat uit vier delen, waarvan er drie zijn ingedeeld
in hoofdstukken. Morisson (Ohio, 1931) is een gevierd Amerikaans schrijfster.
Ze kreeg in 1993 de Nobelprijs voor Literatuur. Ik heb eerder al eens iets van
haar gelezen, al moet ik in mijn boekenkast nagaan wat. In elk geval weet ik
dat ze ‘zwart’ is (ook zonder de paginagrote portretfoto achter op de
Nederlandse uitgave) en dat dit gegeven er binnen haar werk toe doet. Hieronder
doe ik per deel en hoofdstuk verslag van mijn voortschrijdende lectuur van God sta het kind bij.
deel een
Sweetness
Je hebt van die mensen die zich,
door zich te excuseren voor iets waar je nog geen weet van hebt, bij voorbaat
verdacht maken of op zijn minst kleinhartig betonen. De openingsregels – Het is mijn schuld niet. Dus je kunt het mij
niet verwijten. – laten zo iemand aan het woord. Al gauw blijkt het te gaan
om de huidskleur van haar baby, Lula Ann genaamd: die is ‘koolzwart, Soedanees
zwart’, hoewel de moeder een voor een kleurling – zeg ik dat zo politiek
correct? – vrij lichte huid heeft, net als de biologische vader. Nog minder dan
de moeder ziet die vader het met dit kind zitten. Het huwelijk loopt erdoor op
de klippen. De vrouw wil het liefst voorkomen dat ze haar als moeder van dit
meisje zien en ze laat zich dan ook niet ‘mama’ maar ‘Sweetness’ noemen. ‘Haar
kleur,’ zegt ze, ‘is een kruis dat ze altijd te dragen zal hebben. Maar het is
mijn schuld niet. [3 x] Echt niet.’
Dit boek, is
mijn stellige indruk, zal dus gaan over racisme. En met name over het
compromitterende van racisme binnen ‘de eigen gelederen’. Een zich graag zo wit
of blank voordoende gekleurde vrouw schaamt zich voor de huidskleur van haar
dochter. Dat lijkt me slecht van en voor haarzelf, maar nog veel slechter voor
dat kind, dat uiteindelijk zelf ook wel weer moeder zal worden, enzovoort. Mag
ik na vijf pagina’s de morele of ethische conclusie of boodschap van deze roman
al bevroeden?
Bride
Ook het tweede hoofdstuk van deel
een begint met een gemoedsbekentenis: Ik
ben bang. Er is iets ergs met me aan de hand. Nu is Lula Ann aan het woord.
En die blijkt het qua economische positie best goed te stellen. Ze is succesvol
manager van een klein cosmeticabedrijf ‘voor meisjes en vrouwen van elke kleur,
van zwart tot bruin tot wit’. Ze bewoont een luxe flat, rijdt in een Jaguar en
drinkt pinot grigio. Bovendien heeft ze een hoge dunk van zichzelf, niet in de
laatste plaats van haar fysieke voorkomen. ‘Ik ben zelf ook de lelijkste niet,’
zegt ze als ze het heeft over ‘een lekkere kerel’ waar ze een relatie mee heeft
gehad, ‘dus je kunt je voorstellen hoe we er als stelletje uitzagen.’
Dat is een
verrassende ontwikkelingssprong na het geweeklaag en de schaamte van de moeder!
Ik zie opeens een Ajak Deng voor me.
Lula Ann blijkt als achternaam
Bridewell te hebben. Daar heeft ze een hipper Bride van gemaakt. Ze gaat op weg naar het Decagon Women’s
Correctional Center, waar een zekere Sofia Huxley wordt vrijgelaten na vijftien
jaar te hebben vastgezeten. De vrouw wil niets met haar te maken hebben. En
wanneer Bride uiteindelijk, in een motel, toch contact krijgt om haar onder
meer een envelop met een cadeaubon van een luchtvaartmaatschappij en een
envelop met vijfduizend dollar te geven ‘om u te helpen’, moet ze dat bekopen
met een forse mishandeling. Inmiddels is de indruk gewekt dat ze als kind door
deze Sofia Huxley, op haar twintigste een kleuterjuf, al is mishandeld, net als
andere kinderen.
Leest heel
lekker, dit hoofdstuk. Goede beschrijvingen van het eerste ‘vrije’ eten van
Sofia Huxley in het motelrestaurant. Ook van de sfeer buiten het
gevangenisgebouw. En de black beauty (‘Ik ben zo zwart als de nacht en volledig
in het wit gekleed.’) is nu dus behoorlijk gehavend. Ze gaat niet naar de
politie, want dat zou alleen maar schaamte opleveren over de aangetaste glans
van haar glossy onderneming, maar belt ‘Brooklyn’. Is dat het New Yorkse
stadsdeel of een persoon?
Brooklyn
Brooklyn is een vrouw, een vriendin
van Lula Ann Bride. En de derde ik-vertelster op rij. Ze is blank en blond met
dreadlocks, eenentwintig, twee jaar jonger dan Bride. En Bride liegt tegen
haar, weet ze, wanneer ze zich over haar ontfermt door met haar naar een
‘armetierige kliniek’ te gaan. Bride doet het voorkomen alsof ze door een man
is aangerand. Weet de lezer wel beter? Of is de lezer juist in het tweede
hoofdstuk in de luren gelegd? Het gezicht van Bride schijnt er intussen
behoorlijk verbouwd uit te zien.
Paar hm’s bij dit hoofdstukje. -– de behoefte
en allerminst geraffineerde manier om die Brooklyn meteen als blanke ten tonele
te voeren: ‘Ze [een verpleegster] schrikt van ons tweeën: een blanke meid met
blonde dreadlocks en een pikzwarte met zijdeachtige krullen.’ Zouden
verpleegsters per definitie van zo’n combinatie schrikken? En was die
verpleegster zwart of wit? – De gekunstelde, dus opnieuw allerminst
geraffineerde manier om de lezer de leeftijd van beide
vriendinnen te laten weten: ‘“Ik wist niet dat je drieëntwintig was. Ik dacht dat je van mijn leeftijd was, eenentwintig. Ik zag het op je rijbewijs. Je weet wel, toen ik je verzekeringsbewijs zocht.’” O ja…! Literair gestuntel, lapwerk. Afgezien van de vraag wat twee jaartjes uitmaken en welke vriendinnen elkaars leeftijd niet kennen. Maar nu komt Bride weer aan het woord. En dat ik in 21 bladzijden inmiddels drie kanten van een persoon of zaak te zien heb gekregen is interessant.
vriendinnen te laten weten: ‘“Ik wist niet dat je drieëntwintig was. Ik dacht dat je van mijn leeftijd was, eenentwintig. Ik zag het op je rijbewijs. Je weet wel, toen ik je verzekeringsbewijs zocht.’” O ja…! Literair gestuntel, lapwerk. Afgezien van de vraag wat twee jaartjes uitmaken en welke vriendinnen elkaars leeftijd niet kennen. Maar nu komt Bride weer aan het woord. En dat ik in 21 bladzijden inmiddels drie kanten van een persoon of zaak te zien heb gekregen is interessant.
Bride
Bride begint weer over Sofia
Huxley: ‘Ze was echt gestoord, die Sofia Huxley.’ Herinneringen aan hoe ze in
het motel in elkaar is gemept. Herinneringen ook aan een rechtszaak waarin ze
als achtjarige tegen Sofia Huxley moest getuigen. Voor het eerst was haar
moeder, Sweetness dus, toen aardig voor haar geweest. Herinneringen ook aan
seks met allerlei mannen nadat ze een mooie zwarte zwaan geworden was. En aan
Booker Starbern, kennelijk haar grote liefde, die haar van het ene op het
andere moment heeft laten zitten. Maar Bride knapt fysiek weer aardig op: ‘Mijn
gezicht ziet er in de spiegel bijna als nieuw uit’, haar neus is ‘volmaakt’ en
haar lippen zien er ‘zo zoenbaar uit.’ Het leven van lunches met ‘kreeftsalade,
bronwater, perziken in cognac’ kan zo weer beginnen. Maar waarom heeft die bink
haar verlaten?
Als lezer merk
ik op dat ik tot nu toe nauwelijks of geen verschil kan bespeuren in de
verteltoon en -trant van de drie ikken, Sweetness, Bride, Brooklyn. In dat
(artistieke) opzicht had alles wellicht net zo goed in de hij-vorm verteld
kunnen worden.
Wat houterige
krukkigheden (in de vertaling vermoedelijk), zoals: ‘“Ze is best mooi onder al
dat zwart,” waren buren het eens met hun dochters.’
Sweetness
Sweetness neemt de draad van het
begin van haar eerste monoloog weer op: ‘O ja, ik voel me weleens schuldig over
de manier waarop ik Lula Ann heb behandeld toen ze klein was. Maar u moet wel
begrijpen dat ik haar moest beschermen.’
Opeens een
aangesprokene, die ‘u’. Wie zou dat moet zijn? Ik, de lezer?
De moeder
vertelt waarom ze haar dochtertje wel zo moest behandelen en opvoeden zoals ze
heeft gedaan: vanwege haar ‘kleurachterstand’. En dat het blijkbaar vruchten
heeft afgeworpen. ‘Ze heeft een geweldige baan in Californië.’ En dat ze echt
trots op haar was in het proces tegen de viespeuken van school: ‘Het komt niet
vaak voor dat je een klein zwart meisje een stel slechte blanken te pakken ziet
nemen.’ Maar moeder en dochter hebben elkaar al een hele tijd niet meer gezien.
Een vrij overbodig
hoofdstukje dit. Had namelijk zelf ook al iets soortgelijks bij elkaar bedacht,
Bride
Met vriendin Brooklyn in een
restaurant waar jongens in blote bovenlijven met rode bretels eroverheen
serveren. Bride biecht op dat ze gelogen heeft en in werkelijkheid door een
vrouw in elkaar is geslagen. Ze vertelt haar het verhaal (twee bladzijden) dat
de lezer al kent. Natuurlijk kent die vriendin het verhaal nog niet, maar
vertellen moet een romancier louter en alleen voor de lezer en niet voor andere
romanfiguren.
Gemierenneuk
mijnerzijds: in een van de vorige hoofdstukken wordt Lulla Ann in haar witte
kleding vergeleken met ‘een panter in de sneeuw’ – een zwarte panter, neem ik aan. Nu noemt ze zichzelf ‘een zwarte poema
in de sneeuw’. Zwarte poema’s bestaan niet.
Twee weken later
is er op de zaak een feestje voor Lula Ann. Duikt naderhand het bed in met een
vreemde kerel. En er zijn naderhand weer herinneringen. Dit keer aan de vieze
huisbaas uit haar jeugd die een klein jongetje verkrachtte. Alleen Booker heeft
ze er nog over verteld. En herinneringen aan scheldnamen die ze als kind
vanwege haar huidskleur te verduren kreeg. Maar ‘ik werd een gitzwarte
schoonheid (…), ik heb mijn zwarte elegantie aan alle spoken uit mijn
kindertijd verkocht en die betalen me er nu voor.’ As we know.
Brooklyn
Brooklyn ‘vond hem een roofdier.’
Wie? Die Booker, neem ik aan. Zelf heeft ze hem in de stad zien rondhangen. In
haar ogen had hij Bride niet meer te bieden dan ‘zijn hengstengedrag tussen de
lakens. Hij had geen rooie cent.’ Zelf heeft Brooklyn die vent ooit proberen te
verleiden. ‘Ik draag nooit ondergoed.’ Dat soort vrouw dus. Ik behoor er niet toe
en ken de soort niet van dichtbij. Maar zij weet daardoor des te beter dat die
Booker een ‘lul’ is.
Onaardige
mensen, vind ik inmiddels zelf. Allemaal. Die moeder. Die dochter. Haar
vriendin. Haar weggelopen vent. Die ex-kinderjuf. Voel met geen van allen een
band, laat staan medeleven.
Bride
‘Ik snap het niet,’ zo opent dit
hoofdstuk. Inmiddels de vijfde keer in acht beurten een openingszin met een
eerste persoon enkelvoud erin. Tussen wat werd achtergelaten door Booker – what’s in a name? – vindt Bride tot haar
verbazing boeken, waaronder twee gedichtenbundels. Ze heeft hem blijkbaar helemaal
niet zo gekend als ze dacht dat ze deed. Tussen de post een factuur voor
Booker. Van een zekere Ponti. Dus ‘om eens na te gaan wat Mr. Ponti zoal doet.’
Telefoon- en ander gebabbel tussendoor.
Sofia
Aha, de kindermisbruikster aan het
woord. ‘Ik,’ zo begint die uiteraard, ‘mag niet bij kinderen in de buurt
komen.’ Dat vermoeden had ik al. In de gevangenis was het allemaal niks en nog
minder. Ook dat vermoeden had ik. Nu verzorgster in een verpleeghuis.
Sofia’s
anekdotes over het leven in de vrouwengevangenis zijn inwisselbaar voor die we
kennen uit andere boeken, uit films, televisiedocumentaires of hoe we ze ons
zelf kunnen voorstellen. Natuurlijk is het allemaal erg. Haar man – dat had ik
eerder al vernomen – zit ook nog eens in de bak. En ze komt uit een godvruchtig
milieu: ‘In hun wereld van God en duivel wordt een onschuldig mens niet naar de
gevangenis gestuurd.’
Maar Sofia is in
de gevangenis gaan lezen. De Odyssee onder
meer, en Jane Austen. Maar veel heeft ze daar ook niet van opgestoken, zegt ze.
En dan vertelt
ze hoe ze geïrriteerd en geagiteerd werd, in haar motelkamer, door iemand die
als kind tegen haar had getuigd. Ze had een waas voor ogen gekregen en erop losgetimmerd.
Naderhand had ze voor het eerst in al die jaren, vergeefs wachtend op de
politie, gehuild. ‘Die zwarte griet’ heeft haar dus ‘toch een dienst bewezen’:
‘het losmaken van tranen (…) Geen opkroppen meer. (…) Ik kan nu met een schone
lei verder.’ Op pagina 71. Einde van het eerste deel van God sta het kind bij.
Wat te
verwachten van het tweede deel? Hoe krijgt de auteur dit bij elkaar geharkt en
geplakt tot een hecht conglomeraat? Inhoudelijk verwacht ik nog het een en
ander (verrassends) aan de weet te komen over die Booker. En verder denk ik dat
elk personage, dus ook Sofia Huxley, zijn en haar eigen jeugdtrauma’s heeft en
dus zal krijgen.
deel twee
Een onverwachte breuk: opeens is
hier een auctoriale verteller aan het woord! Moet dat of die het cement gaan
vormen?
Er wordt verteld
dat Bride naar een louche buurt gaat, het pandjeshuis van Ponti bezoekt en
erachter komt dat Booker een trompet had of heeft en die dus mogelijk ook kan
bespelen, en dat hij zich moet ophouden in een gat met de naam Whiskey.
Vraag me af
waarom Bride dit niet ook zelf kan vertellen, zoals ze in deel een zelf
vertelt. Er wordt niets gemeld wat Bride zelf niet heeft kunnen weten of
waarnemen.
Sofia
Begint weer met ‘Ik’. En ja hoor:
ze heeft een moeilijke jeugd gehad met een kreng van een moeder (die net
overleden is).
Dit wordt een lang hoofdstuk met
auctoriaal perspectief, zie ik: 15 bladzijden. Bride rijdt in haar Jaguar naar
Whiskey, op zoek naar Booker. Als de avond al gevallen is, rijdt ze tegen een
boom. Haar voet zit beklemd. Ze moet de hele nacht in de auto doorbrengen.
Wordt ontdekt door een klein meisje. Blanke man met baard komt haar bevrijden.
Ze wordt opgenomen in een heel aardig gezinnetje. Meisje blijkt vondeling en
Rain te heten. Dialoogje tussen moeder en aangenomen dochtertje: ‘Waarom is
haar huid zo zwart?’– ‘Om dezelfde reden dat die van jou zo wit is.’ – ‘O.
Bedoel je zoals mijn katje?’ – ‘Precies. Zo geboren.’ Correct lief dus. Had
Bride met Sweetness maar zo’n band gehad… Man gaat intussen dokter halen. Enkel
blijkt gebroken. Man rijdt met haar naar een ziekenhuis en neemt haar na
behandeling ook weer mee terug. Dus zit ze nu bij mensen ‘die een uiterst karig
bestaan leiden.’ Ze blijft er zes weken! Terwijl ze zich verveelt, een beetje
afgunstig is, maar tegelijkertijd niet begrijpt dat mensen zo ‘arm’ leven kunnen
leven.
Bride ontdekt
pas wanneer het gips eraf is en ze eindelijk in een tobbe kan zitten, ‘dat haar
borst plat was. (…) Volkomen plat, met alleen de tepels als bewijs dat het niet
haar rug was.’ Hoe kan dat nou? Welke vrouw ontdekt zoiets pas na weken, van de
ene op de andere dag? Overigens weet de lezer van het boek al een tijdje dat
Bride geen oksel- en schaamhaargroei meer heeft en dat de oorbelgaatjes in haar
oorlellen dicht zijn. Ik verwacht of ben bang dat een en ander een metaforische
samenhang zal blijken te hebben.
Rare zin: ‘Ze
kleefde de natte handdoek boven de plek waar zich ooit haar borsten hadden
verkondigd en naar de lippen van kreunende minnaars geheven.’
Haar lichaam
lijkt of blijkt te slinken. Alleen een broek van het meisje Rain zakt niet af.
Wordt dit een soort sprookje? Ik bedoel, Bride zal toch geen klein meisje als
die Rain worden, hè? Volgens Bride komt het allemaal doordat ze door die Booker
in de steek is gelaten.
De vrouw vertelt
inmiddels over het vinden van Rain, toen die misschien een jaar of zes was.
Naderhand vertelt Rain zelf haar dat ze door haar echte moeder, die zich
prostitueerde en haar dochtertje liet misbruiken, uit huis was gegooid. Dus
weer zo’n kind met een feeks van een moeder en pedofielen in de buurt: Bride,
Sofia, Rain.
De
vertelinstantie verlaat eindelijk of opeens haar personele (Bride-)perspectief om
een alwetende te worden wanneer ze Rain en Bride samen op een rots laat zitten:
‘Geen van tweeën zagen ze de hinde met haar kalf aan de andere kant van het pad
tussen de bomen staan. De hinde die naar het tweetal mensen keek, bewoog net zo
weinig als de boom waar ze naast stond. Het kalf drukte zich tegen haar flank.’
Is dit, in de gegeven omstandigheid met de twee door foute moeders
getraumatiseerden, geen kitsch? Ik meen van wel.
Rain vertelt
over haar bestaan als dakloos kind. Bride voelt een ‘innige verbondenheid van
schoolmeisjes’.
Opnieuw vraag ik
me af waarom Bride dit niet allemaal zelf aan de lezer vertelt, op dat
porseleinen bambibeeldje na dan.
Rain
Het woord is nu aan dat opgevangen
en aangenomen meisje. Eerste persoon enkelvoud in de openingszinnen uiteraard.
Ze mist haar ‘zwarte mevrouw’, want die bracht zichzelf in gevaar om haar te
redden, toen een jongen met een hagelgeweer op hen schoot. Haar vervangouders
zijn goed maar ze blijven ‘nep’.
Ik weet niet
waarom deze twee hoofdstukken deel uit hebben moeten maken van een apart tweede
deel. Het ‘verhaal’ gaat er immers gewoon chronologisch verder. Misschien
omwille van de introductie van die buitenstaande verteller? Maar waarom komt er
nu dan een derde deel, dat, zo te zien, uit een enkel hoofdstuk bestaat en wordt
verteld vanuit dat auctoriale perspectief?
deel drie
Auctoriaal. Verleden tijd. Gaat
over Booker. Die slaat eerst een potloodventer in elkaar alvorens in de
collegebanken plaats te nemen. Studeert nu economie omdat hij van mening is dat
alle ellende in de wereld zijn oorsprong vindt in de strijd om geld. Is,
enigszins tot mijn verbazing, opgegroeid in een intellectueel ‘zwart’ milieu,
‘gezin van boekenlezers’. Zijn moeder maakte elke zaterdag een feestontbijt.
Oudste broer
ooit vermist en vermoord teruggevonden. Verdriet om dat verlies. Op zijn
veertiende was Booker ‘al een redelijk volleerd trompettist’. Zes jaar na de
dood van de broer blijkt deze, net als een aantal andere jongetjes, te zijn
misbruikt, gemarteld en vermoord door ‘de aardigste man ter wereld’, een
automonteur. Ter nagedachtenis aan zijn broer laat hij een roosje op zijn
schouder tatoeëren. Het probleem van Booker is ‘wanhoop’. Vanwege wat wordt
niet erg duidelijk. Ja, vanwege die dode broer wellicht ook, maar verder? Hij
is een opgewonden standje, vind ik, macho die zelfs ruzie maakt met zijn
familie. De verteller of vertelster raast of racet trouwens door zijn leven.
Uiteraard leert hij op een gegeven moment de geweldige zwarte schoonheid Bride
kennen. Geweldig ‘liefdesspel’ natuurlijk. En zij kan zo nu en dan bij hem haar
ei kwijt (psychisch, wel te verstaan), terwijl hij het juist prettig vindt dat
ze geen belangstelling lijkt te hebben voor zijn verdere leven, zodat hij in
alle rust, zonder haar weten dus, trompet kan spelen en literatuur kan lezen
(Eco, Twain, Melville, Benjamin…). Maar ‘na een halfjaar zaligheid van voedzame
seks, freestyle muziek, uitdagende boeken en het gezelschap van een
ongedwongen, niet veeleisende Bride, zakte het sprookjeskasteel weg in de
modder en het zand waarop zijn ijdelheid was gebouwd. En nam Booker de benen.’
Wat is dit voor
een verklaring? En wat is dit voor een vergelijking: een kasteel dat wegzakt in
waar zijn ijdelheid op is gebouwd…? En waarom wordt Booker zelf niet aan het
woord gelaten? Het lijkt nu dat de auctoriale verteller nog minder weet dan het
personage zelf!
Nog zo’n 35
bladzijden te gaan. Wat wil dit boek eigenlijk van me?
deel vier
Brooklyn
Brooklyn zegt dat ze kwaad is op de
‘mooie stomme trut’, omdat die niets van zich laat horen. En het blijkt dat ze
zelf in haar jeugd ook is misbruikt door een volwassen lid (excuseer de
dubbelzinnigheid van dit woord) van haar familie. Ze past kortom perfect in het
rijtje personages met moeilijke jeugd: Bride, Sofia, Booker, Rain. En die
moeder Sweetness zal het zelf in haar jeugd ook wel niet best hebben gehad.
‘Een meid uit de grote stad krijgt
algauw genoeg van de bordkartonnen verveling van kleine landelijke dorpjes.’ Bordkartonnen
verveling? Dus nepverveling? Kreupele beeldspraak.
Er wordt nu
verteld, in de verleden tijd, over de verdere zoektocht van Bride naar Booker.
Aankomst in het gat Whiskey. Daar woont, zo weten wij eerder dan Bride, Queen,
de lievelingstante van Booker. In een caravan.
Wat
getheoretiseer in dialoogvorm over racisme. Ik ervaar dat als met de haren
erbij gesleept, want eerlijk gezegd heb ik niet de indruk dat Bride of Booker
heel erg veel last hebben van racisme. Dat er naar Bride gekeken wordt door
bijvoorbeeld blanke kinderen is toch niet zo heel gek en fout? Ze is immers
gitzwart, wat ze benadrukt door in het wit gekleed te gaan, en heel erg mooi.
Enfin.
Uitgerekend de
gekleurde Queen is het die tegen Bride zegt dat ze eruit ziet ‘als iets wat een
veelvraat nog niet zou lusten.’ Wég haar zelfbeeld als schoonheid: 'Ze is ‘weer
het lelijke, veel te zwarte meisje bij haar moeder thuis.’
Tante geeft de
bezoekster lekkere soep. De bezoekster vertelt dat Booker haar zomaar verlaten
heeft. De tante laat Bride brieven of soortgelijke schrijfsels lezen die ze van
Booker kreeg. Wat Bride leest, kan de romanlezers meelezen. Het is van een
puberaal aandoend, zweverig, quasi literair niveau. Dit bijvoorbeeld:
Je zou hartenpijn van welke aard ook ernstig
moeten nemen met de moed om die zo fel te laten branden als de pulserende ster
die hij is onmachtig of onwillig om zich tot treurig zelfverwijt te laten
sussen omdat zijn explosieve schittering gerechtvaardigd hard klinkt als
paukenslagen.
Wat een
vreselijk proza! Maar dat is kennelijk niet de reden waarom Bride ‘de handen
voor haar ogen’ slaat… O, die gevoelige Bride!
Booker blijkt
verderop in het gehucht in een caravan te huizen. Na wat getier en gemep over
en weer – Bride slaat hem met een bierfles neer – komt het tot een gesprek.
Eerste wat we te weten komen is dat Bride als kind in de rechtbank heeft
gelogen en die Sofia Huxley ten onrechte als schuldige heeft aangewezen, ‘zodat
mijn moeder mijn hand zou vasthouden. En me voor één keer met trots zou
bekijken.’ Mooie boel. Maar dat komt er dus van als je je kind geen genegenheid
geeft.
Ze wil nu per se
weten waarom Booker haar heeft verlaten. Maar dan valt ze zomaar op een stoel
in slaap… Slopend alles ook, nietwaar.
Tante Queen komt
zich er nu ook mee bemoeien in de caravan. Bride wordt overgeheveld naar het
bed en slaapt door. Discussie tussen tante en haar neef die haar vertelt dat
hij bij Bride weg is gegaan omdat ze elkaar helemaal niets vertelden ‘over ons
als kinderen, dingen die zijn gebeurd, waarom we dingen hebben gedaan, hebben
gedacht, daden hebben begaan die in wezen hun oorsprong vonden in wat er
gebeurd is toen we nog kinderen waren.’
Tjee, wat ben ik
dit boek zat aan het worden, zeg!
En hij vertelt
ook dat Bride in de rechtbank gelogen heeft. En over zijn eigen getob over de
dood van zijn broer. Daar blijft hij ook maar op ‘doorborduren’ wanneer tante
Queen weer weg is. ‘Doorbreien’ zou ik het zelf willen noemen, zoals ik de hele
roman een broddelig breiwerk begin te vinden.
Bride wordt
wakker. ‘Nu ze de zonden van Lula Ann had opgebiecht voelde ze zich opnieuw
geboren.’ Zo makkelijk gaat dat. En ze vertelt Booker dat ze zijn trompet heeft
meegebracht. Die blij!
Maar dan blijkt
de caravan van tante in de fik te staan! Je moet toch wat actie verzinnen bij
al dat psychologische getob! Ze had die middag bedwantseneitjes in haar
bedspiraal verbrand, vandaar, hè. Trouwens die Queen heeft het ook niet
makkelijk gehad, hoor. Meerdere mannen en allemaal hebben ze de kinderen die ze
van haar hadden meegenomen: ‘Ze had niet de gelegenheid gekregen om een kind
van boven de twaalf groot te brengen.’ En praktisch allemaal hadden ze liefde
voor haar geveinsd uit zelfzuchtigheid. Hoe dan ook, tante wordt gered. Maar
wat daarbij het echte wonder is: de nieuwsgierigen die op de brand af waren
gekomen ‘staarden met grote ogen naar Brides prachtige, volle borsten’…!
Bride is dus
niet alleen als nieuw geboren, maar meteen ook opnieuw als stuk, een model, een
babe waar mijn Ajak Deng jaloers op zou zijn!
Als het boek hier
niet nog slechts 10 pagina’s de te gaan zou hebben, had ik het voor eens en
altijd dichtgeslagen. Ik ben toch geen klein kind dat zich psychologische
sprookjes bij wijze van metaforen wil laten verkopen! En nu mag iedereen zeker
wél naar die zwarte Bride staren? ‘De wonderbaarlijke terugkeer van haar
volmaakte borsten’ – was dat geen betere titel voor dit boek geweest? Ja, ik doe
schamper.
Bride blijft bij
Booker en verzorgd intussen Queen in het ziekenhuis, afgelost door hem. Bride
gaat de oorhangers van Queen dragen, want uiteraard zijn ook de gaatjes in haar
lellen terug. Tante ziet in verwarring door medicijnen Bride aan voor haar
dochter die ze al tijden niet meer heeft gezien. Ocharm. Hannah heet die. Haar
vader zou aan haar hebben gezeten. Heb je dát weer!
Plannen om met z’n
drieën samen te wonen wanneer tante op de been zou zijn. Maar een ziekenhuisvirus
zet een streep door de rekening. Tante overlijdt.
Het tweetal
verstrooit de as in een beek en hij bespeelt de trompet. Maar het klinkt niet,
hij gooit het instrument in de beek en ‘keek de wegdrijvende trompet nog even
na’ – kan dat? En dit: ‘Zijn gedachten waren kaal als een skelet’?
Wanneer ze na
het gedoe bij de beek in haar Jaguar zitten, zegt zij tegen hem dat ze zwanger
is. Van hem. En hoe reageert hij? Zó lief, want: ‘“Nee,” zei hij, “het is van
ons.” Toen reikte hij haar de hand waarnaar ze al haar hele leven verlangde (…).’
Wie of wat moet
hier door dit sentiment week worden gemaakt: mijn gemoed of mijn verstand? Mijn
gemoed verzet zich met succes. En mijn hersenen weten dat dit vormeloos slijm
is:
‘Een kind. Nieuw
leven. Onvatbaar voor kwaad of ziekte, beschermd tegen ontvoering, slaag,
verkrachting, racisme, belediging, pijn, zelfverachting, verlating. Zonder
fouten. Een en al goedheid. Minus gramschap. Zo geloven ze.’
Wij weten wel
beter, hè? Ook al lang vóór dit boek trouwens, dat nog niet helemaal uit is,
want Sweetness krijgt het laatste woord. (Van die vriendin, of die erin
geluisde Sofia vernemen we niets meer.)
Sweetness
‘Ik’ – zo begint dit laatste
hoofdstukje vanzelfsprekend – zit inmiddels in een verzorgingshuis. Ze is pas
63, maar heeft een botziekte. Lula Ann heeft haar een briefje gestuurd om haar
te laten weten dat ze oma wordt. De aanstaande oma beseft heel goed wat ze met
haar dochter heeft gedaan, maar ‘toch moet mijn opvoeding iets hebben
uitgehaald als je ziet hoe ze terecht is gekomen.’ En toen waren de tijden
natuurlijk ook heel anders, nu zie je ‘zwarten overal op tv, in modebladen en
reclames, ze spelen zelfs al de hoofdrol in films.’ (Van hoe dat zo gekomen is
verhaalt dit boek nergens.) En met de laatste alinea apostrofeert ze haar
dochter: ‘Neem van mij aan dat je nog zult merken wat er allemaal bij komt
kijken, hoe de wereld in elkaar zit, hoe het werkt en hoe alles verandert als
je moeder bent. Veel succes en God sta het kind bij.’
Mijn god, wat
een tuttenproza en tuttenmoraal waar dit boek mee eindigt! Wat een breiwerk
met gevallen steken, deze ‘roman’. Maar nu verval ik zelf ook in clichés en
herhaling.
Nog één ding.
Die Sofia Huxley, die onterecht vijftien jaar opgesloten heeft gezeten. Dat
vind ik nu echt het allergrootste slachtoffer. Maar, zoals gezegd, die zien of
horen we niet meer terug. Haar ‘zaak’ diende kennelijk slechts om het personage
Bride neer te zetten. Het zal er toch niet mee te maken hebben dat die
betreurenswaardige schooljuf een blanke is, hè?