donderdag 10 september 2015

De wonderbaarlijke terugkeer van haar volmaakte borsten


 
God sta het kind bij (God Help the Child, 2015) van Toni Morrison bestaat uit vier delen, waarvan er drie zijn ingedeeld in hoofdstukken. Morisson (Ohio, 1931) is een gevierd Amerikaans schrijfster. Ze kreeg in 1993 de Nobelprijs voor Literatuur. Ik heb eerder al eens iets van haar gelezen, al moet ik in mijn boekenkast nagaan wat. In elk geval weet ik dat ze ‘zwart’ is (ook zonder de paginagrote portretfoto achter op de Nederlandse uitgave) en dat dit gegeven er binnen haar werk toe doet. Hieronder doe ik per deel en hoofdstuk verslag van mijn voortschrijdende lectuur van God sta het kind bij.

 

deel een

Sweetness

Je hebt van die mensen die zich, door zich te excuseren voor iets waar je nog geen weet van hebt, bij voorbaat verdacht maken of op zijn minst kleinhartig betonen. De openingsregels – Het is mijn schuld niet. Dus je kunt het mij niet verwijten. – laten zo iemand aan het woord. Al gauw blijkt het te gaan om de huidskleur van haar baby, Lula Ann genaamd: die is ‘koolzwart, Soedanees zwart’, hoewel de moeder een voor een kleurling – zeg ik dat zo politiek correct? – vrij lichte huid heeft, net als de biologische vader. Nog minder dan de moeder ziet die vader het met dit kind zitten. Het huwelijk loopt erdoor op de klippen. De vrouw wil het liefst voorkomen dat ze haar als moeder van dit meisje zien en ze laat zich dan ook niet ‘mama’ maar ‘Sweetness’ noemen. ‘Haar kleur,’ zegt ze, ‘is een kruis dat ze altijd te dragen zal hebben. Maar het is mijn schuld niet. [3 x] Echt niet.’

Dit boek, is mijn stellige indruk, zal dus gaan over racisme. En met name over het compromitterende van racisme binnen ‘de eigen gelederen’. Een zich graag zo wit of blank voordoende gekleurde vrouw schaamt zich voor de huidskleur van haar dochter. Dat lijkt me slecht van en voor haarzelf, maar nog veel slechter voor dat kind, dat uiteindelijk zelf ook wel weer moeder zal worden, enzovoort. Mag ik na vijf pagina’s de morele of ethische conclusie of boodschap van deze roman al bevroeden?

Bride

Ook het tweede hoofdstuk van deel een begint met een gemoedsbekentenis: Ik ben bang. Er is iets ergs met me aan de hand. Nu is Lula Ann aan het woord. En die blijkt het qua economische positie best goed te stellen. Ze is succesvol manager van een klein cosmeticabedrijf ‘voor meisjes en vrouwen van elke kleur, van zwart tot bruin tot wit’. Ze bewoont een luxe flat, rijdt in een Jaguar en drinkt pinot grigio. Bovendien heeft ze een hoge dunk van zichzelf, niet in de laatste plaats van haar fysieke voorkomen. ‘Ik ben zelf ook de lelijkste niet,’ zegt ze als ze het heeft over ‘een lekkere kerel’ waar ze een relatie mee heeft gehad, ‘dus je kunt je voorstellen hoe we er als stelletje uitzagen.’

Dat is een verrassende ontwikkelingssprong na het geweeklaag en de schaamte van de moeder! Ik zie opeens een Ajak Deng voor me.

 
Lula Ann blijkt als achternaam Bridewell te hebben. Daar heeft ze een hipper Bride van gemaakt. Ze gaat op weg naar het Decagon Women’s Correctional Center, waar een zekere Sofia Huxley wordt vrijgelaten na vijftien jaar te hebben vastgezeten. De vrouw wil niets met haar te maken hebben. En wanneer Bride uiteindelijk, in een motel, toch contact krijgt om haar onder meer een envelop met een cadeaubon van een luchtvaartmaatschappij en een envelop met vijfduizend dollar te geven ‘om u te helpen’, moet ze dat bekopen met een forse mishandeling. Inmiddels is de indruk gewekt dat ze als kind door deze Sofia Huxley, op haar twintigste een kleuterjuf, al is mishandeld, net als andere kinderen.

Leest heel lekker, dit hoofdstuk. Goede beschrijvingen van het eerste ‘vrije’ eten van Sofia Huxley in het motelrestaurant. Ook van de sfeer buiten het gevangenisgebouw. En de black beauty (‘Ik ben zo zwart als de nacht en volledig in het wit gekleed.’) is nu dus behoorlijk gehavend. Ze gaat niet naar de politie, want dat zou alleen maar schaamte opleveren over de aangetaste glans van haar glossy onderneming, maar belt ‘Brooklyn’. Is dat het New Yorkse stadsdeel of een persoon?

Brooklyn

Brooklyn is een vrouw, een vriendin van Lula Ann Bride. En de derde ik-vertelster op rij. Ze is blank en blond met dreadlocks, eenentwintig, twee jaar jonger dan Bride. En Bride liegt tegen haar, weet ze, wanneer ze zich over haar ontfermt door met haar naar een ‘armetierige kliniek’ te gaan. Bride doet het voorkomen alsof ze door een man is aangerand. Weet de lezer wel beter? Of is de lezer juist in het tweede hoofdstuk in de luren gelegd? Het gezicht van Bride schijnt er intussen behoorlijk verbouwd uit te zien.

Paar hm’s bij dit hoofdstukje. -– de behoefte en allerminst geraffineerde manier om die Brooklyn meteen als blanke ten tonele te voeren: ‘Ze [een verpleegster] schrikt van ons tweeën: een blanke meid met blonde dreadlocks en een pikzwarte met zijdeachtige krullen.’ Zouden verpleegsters per definitie van zo’n combinatie schrikken? En was die verpleegster zwart of wit? – De gekunstelde, dus opnieuw allerminst geraffineerde manier om de lezer de leeftijd van beide
vriendinnen te laten weten: ‘“Ik wist niet dat je drieëntwintig was. Ik dacht dat je van mijn leeftijd was, eenentwintig. Ik zag het op je rijbewijs. Je weet wel, toen ik je verzekeringsbewijs zocht.’” O ja…! Literair gestuntel, lapwerk. Afgezien van de vraag wat twee jaartjes uitmaken en welke vriendinnen elkaars leeftijd niet kennen. Maar nu komt Bride weer aan het woord. En dat ik in 21 bladzijden inmiddels drie kanten van een persoon of zaak te zien heb gekregen is interessant.

Bride

Bride begint weer over Sofia Huxley: ‘Ze was echt gestoord, die Sofia Huxley.’ Herinneringen aan hoe ze in het motel in elkaar is gemept. Herinneringen ook aan een rechtszaak waarin ze als achtjarige tegen Sofia Huxley moest getuigen. Voor het eerst was haar moeder, Sweetness dus, toen aardig voor haar geweest. Herinneringen ook aan seks met allerlei mannen nadat ze een mooie zwarte zwaan geworden was. En aan Booker Starbern, kennelijk haar grote liefde, die haar van het ene op het andere moment heeft laten zitten. Maar Bride knapt fysiek weer aardig op: ‘Mijn gezicht ziet er in de spiegel bijna als nieuw uit’, haar neus is ‘volmaakt’ en haar lippen zien er ‘zo zoenbaar uit.’ Het leven van lunches met ‘kreeftsalade, bronwater, perziken in cognac’ kan zo weer beginnen. Maar waarom heeft die bink haar verlaten?

Als lezer merk ik op dat ik tot nu toe nauwelijks of geen verschil kan bespeuren in de verteltoon en -trant van de drie ikken, Sweetness, Bride, Brooklyn. In dat (artistieke) opzicht had alles wellicht net zo goed in de hij-vorm verteld kunnen worden.

Wat houterige krukkigheden (in de vertaling vermoedelijk), zoals: ‘“Ze is best mooi onder al dat zwart,” waren buren het eens met hun dochters.’

Sweetness

Sweetness neemt de draad van het begin van haar eerste monoloog weer op: ‘O ja, ik voel me weleens schuldig over de manier waarop ik Lula Ann heb behandeld toen ze klein was. Maar u moet wel begrijpen dat ik haar moest beschermen.’

Opeens een aangesprokene, die ‘u’. Wie zou dat moet zijn? Ik, de lezer?

De moeder vertelt waarom ze haar dochtertje wel zo moest behandelen en opvoeden zoals ze heeft gedaan: vanwege haar ‘kleurachterstand’. En dat het blijkbaar vruchten heeft afgeworpen. ‘Ze heeft een geweldige baan in Californië.’ En dat ze echt trots op haar was in het proces tegen de viespeuken van school: ‘Het komt niet vaak voor dat je een klein zwart meisje een stel slechte blanken te pakken ziet nemen.’ Maar moeder en dochter hebben elkaar al een hele tijd niet meer gezien.

Een vrij overbodig hoofdstukje dit. Had namelijk zelf ook al iets soortgelijks bij elkaar bedacht,

Bride

Met vriendin Brooklyn in een restaurant waar jongens in blote bovenlijven met rode bretels eroverheen serveren. Bride biecht op dat ze gelogen heeft en in werkelijkheid door een vrouw in elkaar is geslagen. Ze vertelt haar het verhaal (twee bladzijden) dat de lezer al kent. Natuurlijk kent die vriendin het verhaal nog niet, maar vertellen moet een romancier louter en alleen voor de lezer en niet voor andere romanfiguren.

Gemierenneuk mijnerzijds: in een van de vorige hoofdstukken wordt Lulla Ann in haar witte kleding vergeleken met ‘een panter in de sneeuw’ – een zwarte panter, neem ik aan. Nu noemt ze zichzelf ‘een zwarte poema in de sneeuw’. Zwarte poema’s bestaan niet.

Twee weken later is er op de zaak een feestje voor Lula Ann. Duikt naderhand het bed in met een vreemde kerel. En er zijn naderhand weer herinneringen. Dit keer aan de vieze huisbaas uit haar jeugd die een klein jongetje verkrachtte. Alleen Booker heeft ze er nog over verteld. En herinneringen aan scheldnamen die ze als kind vanwege haar huidskleur te verduren kreeg. Maar ‘ik werd een gitzwarte schoonheid (…), ik heb mijn zwarte elegantie aan alle spoken uit mijn kindertijd verkocht en die betalen me er nu voor.’ As we know.

Brooklyn

Brooklyn ‘vond hem een roofdier.’ Wie? Die Booker, neem ik aan. Zelf heeft ze hem in de stad zien rondhangen. In haar ogen had hij Bride niet meer te bieden dan ‘zijn hengstengedrag tussen de lakens. Hij had geen rooie cent.’ Zelf heeft Brooklyn die vent ooit proberen te verleiden. ‘Ik draag nooit ondergoed.’ Dat soort vrouw dus. Ik behoor er niet toe en ken de soort niet van dichtbij. Maar zij weet daardoor des te beter dat die Booker een ‘lul’ is.

Onaardige mensen, vind ik inmiddels zelf. Allemaal. Die moeder. Die dochter. Haar vriendin. Haar weggelopen vent. Die ex-kinderjuf. Voel met geen van allen een band, laat staan medeleven.

Bride

‘Ik snap het niet,’ zo opent dit hoofdstuk. Inmiddels de vijfde keer in acht beurten een openingszin met een eerste persoon enkelvoud erin. Tussen wat werd achtergelaten door Booker – what’s in a name? – vindt Bride tot haar verbazing boeken, waaronder twee gedichtenbundels. Ze heeft hem blijkbaar helemaal niet zo gekend als ze dacht dat ze deed. Tussen de post een factuur voor Booker. Van een zekere Ponti. Dus ‘om eens na te gaan wat Mr. Ponti zoal doet.’ Telefoon- en ander gebabbel tussendoor.

Sofia

Aha, de kindermisbruikster aan het woord. ‘Ik,’ zo begint die uiteraard, ‘mag niet bij kinderen in de buurt komen.’ Dat vermoeden had ik al. In de gevangenis was het allemaal niks en nog minder. Ook dat vermoeden had ik. Nu verzorgster in een verpleeghuis.

Sofia’s anekdotes over het leven in de vrouwengevangenis zijn inwisselbaar voor die we kennen uit andere boeken, uit films, televisiedocumentaires of hoe we ze ons zelf kunnen voorstellen. Natuurlijk is het allemaal erg. Haar man – dat had ik eerder al vernomen – zit ook nog eens in de bak. En ze komt uit een godvruchtig milieu: ‘In hun wereld van God en duivel wordt een onschuldig mens niet naar de gevangenis gestuurd.’

Maar Sofia is in de gevangenis gaan lezen. De Odyssee onder meer, en Jane Austen. Maar veel heeft ze daar ook niet van opgestoken, zegt ze.

En dan vertelt ze hoe ze geïrriteerd en geagiteerd werd, in haar motelkamer, door iemand die als kind tegen haar had getuigd. Ze had een waas voor ogen gekregen en erop losgetimmerd. Naderhand had ze voor het eerst in al die jaren, vergeefs wachtend op de politie, gehuild. ‘Die zwarte griet’ heeft haar dus ‘toch een dienst bewezen’: ‘het losmaken van tranen (…) Geen opkroppen meer. (…) Ik kan nu met een schone lei verder.’ Op pagina 71. Einde van het eerste deel van God sta het kind bij.

Wat te verwachten van het tweede deel? Hoe krijgt de auteur dit bij elkaar geharkt en geplakt tot een hecht conglomeraat? Inhoudelijk verwacht ik nog het een en ander (verrassends) aan de weet te komen over die Booker. En verder denk ik dat elk personage, dus ook Sofia Huxley, zijn en haar eigen jeugdtrauma’s heeft en dus zal krijgen.

 

deel twee


Een onverwachte breuk: opeens is hier een auctoriale verteller aan het woord! Moet dat of die het cement gaan vormen?

Er wordt verteld dat Bride naar een louche buurt gaat, het pandjeshuis van Ponti bezoekt en erachter komt dat Booker een trompet had of heeft en die dus mogelijk ook kan bespelen, en dat hij zich moet ophouden in een gat met de naam Whiskey.

Vraag me af waarom Bride dit niet ook zelf kan vertellen, zoals ze in deel een zelf vertelt. Er wordt niets gemeld wat Bride zelf niet heeft kunnen weten of waarnemen.

Sofia

Begint weer met ‘Ik’. En ja hoor: ze heeft een moeilijke jeugd gehad met een kreng van een moeder (die net overleden is).


Dit wordt een lang hoofdstuk met auctoriaal perspectief, zie ik: 15 bladzijden. Bride rijdt in haar Jaguar naar Whiskey, op zoek naar Booker. Als de avond al gevallen is, rijdt ze tegen een boom. Haar voet zit beklemd. Ze moet de hele nacht in de auto doorbrengen. Wordt ontdekt door een klein meisje. Blanke man met baard komt haar bevrijden. Ze wordt opgenomen in een heel aardig gezinnetje. Meisje blijkt vondeling en Rain te heten. Dialoogje tussen moeder en aangenomen dochtertje: ‘Waarom is haar huid zo zwart?’– ‘Om dezelfde reden dat die van jou zo wit is.’ – ‘O. Bedoel je zoals mijn katje?’ – ‘Precies. Zo geboren.’ Correct lief dus. Had Bride met Sweetness maar zo’n band gehad… Man gaat intussen dokter halen. Enkel blijkt gebroken. Man rijdt met haar naar een ziekenhuis en neemt haar na behandeling ook weer mee terug. Dus zit ze nu bij mensen ‘die een uiterst karig bestaan leiden.’ Ze blijft er zes weken! Terwijl ze zich verveelt, een beetje afgunstig is, maar tegelijkertijd niet begrijpt dat mensen zo ‘arm’ leven kunnen leven.

Bride ontdekt pas wanneer het gips eraf is en ze eindelijk in een tobbe kan zitten, ‘dat haar borst plat was. (…) Volkomen plat, met alleen de tepels als bewijs dat het niet haar rug was.’ Hoe kan dat nou? Welke vrouw ontdekt zoiets pas na weken, van de ene op de andere dag? Overigens weet de lezer van het boek al een tijdje dat Bride geen oksel- en schaamhaargroei meer heeft en dat de oorbelgaatjes in haar oorlellen dicht zijn. Ik verwacht of ben bang dat een en ander een metaforische samenhang zal blijken te hebben.

Rare zin: ‘Ze kleefde de natte handdoek boven de plek waar zich ooit haar borsten hadden verkondigd en naar de lippen van kreunende minnaars geheven.’

Haar lichaam lijkt of blijkt te slinken. Alleen een broek van het meisje Rain zakt niet af. Wordt dit een soort sprookje? Ik bedoel, Bride zal toch geen klein meisje als die Rain worden, hè? Volgens Bride komt het allemaal doordat ze door die Booker in de steek is gelaten.

De vrouw vertelt inmiddels over het vinden van Rain, toen die misschien een jaar of zes was. Naderhand vertelt Rain zelf haar dat ze door haar echte moeder, die zich prostitueerde en haar dochtertje liet misbruiken, uit huis was gegooid. Dus weer zo’n kind met een feeks van een moeder en pedofielen in de buurt: Bride, Sofia, Rain.

De vertelinstantie verlaat eindelijk of opeens haar personele (Bride-)perspectief om een alwetende te worden wanneer ze Rain en Bride samen op een rots laat zitten: ‘Geen van tweeën zagen ze de hinde met haar kalf aan de andere kant van het pad tussen de bomen staan. De hinde die naar het tweetal mensen keek, bewoog net zo weinig als de boom waar ze naast stond. Het kalf drukte zich tegen haar flank.’ Is dit, in de gegeven omstandigheid met de twee door foute moeders getraumatiseerden, geen kitsch? Ik meen van wel.

Rain vertelt over haar bestaan als dakloos kind. Bride voelt een ‘innige verbondenheid van schoolmeisjes’.

Opnieuw vraag ik me af waarom Bride dit niet allemaal zelf aan de lezer vertelt, op dat porseleinen bambibeeldje na dan.

Rain

Het woord is nu aan dat opgevangen en aangenomen meisje. Eerste persoon enkelvoud in de openingszinnen uiteraard. Ze mist haar ‘zwarte mevrouw’, want die bracht zichzelf in gevaar om haar te redden, toen een jongen met een hagelgeweer op hen schoot. Haar vervangouders zijn goed maar ze blijven ‘nep’.

Ik weet niet waarom deze twee hoofdstukken deel uit hebben moeten maken van een apart tweede deel. Het ‘verhaal’ gaat er immers gewoon chronologisch verder. Misschien omwille van de introductie van die buitenstaande verteller? Maar waarom komt er nu dan een derde deel, dat, zo te zien, uit een enkel hoofdstuk bestaat en wordt verteld vanuit dat auctoriale perspectief?

 

deel drie


Auctoriaal. Verleden tijd. Gaat over Booker. Die slaat eerst een potloodventer in elkaar alvorens in de collegebanken plaats te nemen. Studeert nu economie omdat hij van mening is dat alle ellende in de wereld zijn oorsprong vindt in de strijd om geld. Is, enigszins tot mijn verbazing, opgegroeid in een intellectueel ‘zwart’ milieu, ‘gezin van boekenlezers’. Zijn moeder maakte elke zaterdag een feestontbijt.

Oudste broer ooit vermist en vermoord teruggevonden. Verdriet om dat verlies. Op zijn veertiende was Booker ‘al een redelijk volleerd trompettist’. Zes jaar na de dood van de broer blijkt deze, net als een aantal andere jongetjes, te zijn misbruikt, gemarteld en vermoord door ‘de aardigste man ter wereld’, een automonteur. Ter nagedachtenis aan zijn broer laat hij een roosje op zijn schouder tatoeëren. Het probleem van Booker is ‘wanhoop’. Vanwege wat wordt niet erg duidelijk. Ja, vanwege die dode broer wellicht ook, maar verder? Hij is een opgewonden standje, vind ik, macho die zelfs ruzie maakt met zijn familie. De verteller of vertelster raast of racet trouwens door zijn leven. Uiteraard leert hij op een gegeven moment de geweldige zwarte schoonheid Bride kennen. Geweldig ‘liefdesspel’ natuurlijk. En zij kan zo nu en dan bij hem haar ei kwijt (psychisch, wel te verstaan), terwijl hij het juist prettig vindt dat ze geen belangstelling lijkt te hebben voor zijn verdere leven, zodat hij in alle rust, zonder haar weten dus, trompet kan spelen en literatuur kan lezen (Eco, Twain, Melville, Benjamin…). Maar ‘na een halfjaar zaligheid van voedzame seks, freestyle muziek, uitdagende boeken en het gezelschap van een ongedwongen, niet veeleisende Bride, zakte het sprookjeskasteel weg in de modder en het zand waarop zijn ijdelheid was gebouwd. En nam Booker de benen.’

Wat is dit voor een verklaring? En wat is dit voor een vergelijking: een kasteel dat wegzakt in waar zijn ijdelheid op is gebouwd…? En waarom wordt Booker zelf niet aan het woord gelaten? Het lijkt nu dat de auctoriale verteller nog minder weet dan het personage zelf!

Nog zo’n 35 bladzijden te gaan. Wat wil dit boek eigenlijk van me?

 

deel vier

Brooklyn

Brooklyn zegt dat ze kwaad is op de ‘mooie stomme trut’, omdat die niets van zich laat horen. En het blijkt dat ze zelf in haar jeugd ook is misbruikt door een volwassen lid (excuseer de dubbelzinnigheid van dit woord) van haar familie. Ze past kortom perfect in het rijtje personages met moeilijke jeugd: Bride, Sofia, Booker, Rain. En die moeder Sweetness zal het zelf in haar jeugd ook wel niet best hebben gehad.


‘Een meid uit de grote stad krijgt algauw genoeg van de bordkartonnen verveling van kleine landelijke dorpjes.’ Bordkartonnen verveling? Dus nepverveling? Kreupele beeldspraak.

Er wordt nu verteld, in de verleden tijd, over de verdere zoektocht van Bride naar Booker. Aankomst in het gat Whiskey. Daar woont, zo weten wij eerder dan Bride, Queen, de lievelingstante van Booker. In een caravan.

Wat getheoretiseer in dialoogvorm over racisme. Ik ervaar dat als met de haren erbij gesleept, want eerlijk gezegd heb ik niet de indruk dat Bride of Booker heel erg veel last hebben van racisme. Dat er naar Bride gekeken wordt door bijvoorbeeld blanke kinderen is toch niet zo heel gek en fout? Ze is immers gitzwart, wat ze benadrukt door in het wit gekleed te gaan, en heel erg mooi. Enfin.

Uitgerekend de gekleurde Queen is het die tegen Bride zegt dat ze eruit ziet ‘als iets wat een veelvraat nog niet zou lusten.’ Wég haar zelfbeeld als schoonheid: 'Ze is ‘weer het lelijke, veel te zwarte meisje bij haar moeder thuis.’

Tante geeft de bezoekster lekkere soep. De bezoekster vertelt dat Booker haar zomaar verlaten heeft. De tante laat Bride brieven of soortgelijke schrijfsels lezen die ze van Booker kreeg. Wat Bride leest, kan de romanlezers meelezen. Het is van een puberaal aandoend, zweverig, quasi literair niveau. Dit bijvoorbeeld:

Je zou hartenpijn van welke aard ook ernstig moeten nemen met de moed om die zo fel te laten branden als de pulserende ster die hij is onmachtig of onwillig om zich tot treurig zelfverwijt te laten sussen omdat zijn explosieve schittering gerechtvaardigd hard klinkt als paukenslagen.

Wat een vreselijk proza! Maar dat is kennelijk niet de reden waarom Bride ‘de handen voor haar ogen’ slaat… O, die gevoelige Bride!

Booker blijkt verderop in het gehucht in een caravan te huizen. Na wat getier en gemep over en weer – Bride slaat hem met een bierfles neer – komt het tot een gesprek. Eerste wat we te weten komen is dat Bride als kind in de rechtbank heeft gelogen en die Sofia Huxley ten onrechte als schuldige heeft aangewezen, ‘zodat mijn moeder mijn hand zou vasthouden. En me voor één keer met trots zou bekijken.’ Mooie boel. Maar dat komt er dus van als je je kind geen genegenheid geeft.

Ze wil nu per se weten waarom Booker haar heeft verlaten. Maar dan valt ze zomaar op een stoel in slaap… Slopend alles ook, nietwaar.

Tante Queen komt zich er nu ook mee bemoeien in de caravan. Bride wordt overgeheveld naar het bed en slaapt door. Discussie tussen tante en haar neef die haar vertelt dat hij bij Bride weg is gegaan omdat ze elkaar helemaal niets vertelden ‘over ons als kinderen, dingen die zijn gebeurd, waarom we dingen hebben gedaan, hebben gedacht, daden hebben begaan die in wezen hun oorsprong vonden in wat er gebeurd is toen we nog kinderen waren.’

Tjee, wat ben ik dit boek zat aan het worden, zeg!

En hij vertelt ook dat Bride in de rechtbank gelogen heeft. En over zijn eigen getob over de dood van zijn broer. Daar blijft hij ook maar op ‘doorborduren’ wanneer tante Queen weer weg is. ‘Doorbreien’ zou ik het zelf willen noemen, zoals ik de hele roman een broddelig breiwerk begin te vinden.

Bride wordt wakker. ‘Nu ze de zonden van Lula Ann had opgebiecht voelde ze zich opnieuw geboren.’ Zo makkelijk gaat dat. En ze vertelt Booker dat ze zijn trompet heeft meegebracht. Die blij!

Maar dan blijkt de caravan van tante in de fik te staan! Je moet toch wat actie verzinnen bij al dat psychologische getob! Ze had die middag bedwantseneitjes in haar bedspiraal verbrand, vandaar, hè. Trouwens die Queen heeft het ook niet makkelijk gehad, hoor. Meerdere mannen en allemaal hebben ze de kinderen die ze van haar hadden meegenomen: ‘Ze had niet de gelegenheid gekregen om een kind van boven de twaalf groot te brengen.’ En praktisch allemaal hadden ze liefde voor haar geveinsd uit zelfzuchtigheid. Hoe dan ook, tante wordt gered. Maar wat daarbij het echte wonder is: de nieuwsgierigen die op de brand af waren gekomen ‘staarden met grote ogen naar Brides prachtige, volle borsten’…!

Bride is dus niet alleen als nieuw geboren, maar meteen ook opnieuw als stuk, een model, een babe waar mijn Ajak Deng jaloers op zou zijn!

Als het boek hier niet nog slechts 10 pagina’s de te gaan zou hebben, had ik het voor eens en altijd dichtgeslagen. Ik ben toch geen klein kind dat zich psychologische sprookjes bij wijze van metaforen wil laten verkopen! En nu mag iedereen zeker wél naar die zwarte Bride staren? ‘De wonderbaarlijke terugkeer van haar volmaakte borsten’ – was dat geen betere titel voor dit boek geweest? Ja, ik doe schamper.

Bride blijft bij Booker en verzorgd intussen Queen in het ziekenhuis, afgelost door hem. Bride gaat de oorhangers van Queen dragen, want uiteraard zijn ook de gaatjes in haar lellen terug. Tante ziet in verwarring door medicijnen Bride aan voor haar dochter die ze al tijden niet meer heeft gezien. Ocharm. Hannah heet die. Haar vader zou aan haar hebben gezeten. Heb je dát weer!

Plannen om met z’n drieën samen te wonen wanneer tante op de been zou zijn. Maar een ziekenhuisvirus zet een streep door de rekening. Tante overlijdt.

Het tweetal verstrooit de as in een beek en hij bespeelt de trompet. Maar het klinkt niet, hij gooit het instrument in de beek en ‘keek de wegdrijvende trompet nog even na’ – kan dat? En dit: ‘Zijn gedachten waren kaal als een skelet’?

Wanneer ze na het gedoe bij de beek in haar Jaguar zitten, zegt zij tegen hem dat ze zwanger is. Van hem. En hoe reageert hij? Zó lief, want: ‘“Nee,” zei hij, “het is van ons.” Toen reikte hij haar de hand waarnaar ze al haar hele leven verlangde (…).’

Wie of wat moet hier door dit sentiment week worden gemaakt: mijn gemoed of mijn verstand? Mijn gemoed verzet zich met succes. En mijn hersenen weten dat dit vormeloos slijm is:

‘Een kind. Nieuw leven. Onvatbaar voor kwaad of ziekte, beschermd tegen ontvoering, slaag, verkrachting, racisme, belediging, pijn, zelfverachting, verlating. Zonder fouten. Een en al goedheid. Minus gramschap. Zo geloven ze.’

Wij weten wel beter, hè? Ook al lang vóór dit boek trouwens, dat nog niet helemaal uit is, want Sweetness krijgt het laatste woord. (Van die vriendin, of die erin geluisde Sofia vernemen we niets meer.)

Sweetness

‘Ik’ – zo begint dit laatste hoofdstukje vanzelfsprekend – zit inmiddels in een verzorgingshuis. Ze is pas 63, maar heeft een botziekte. Lula Ann heeft haar een briefje gestuurd om haar te laten weten dat ze oma wordt. De aanstaande oma beseft heel goed wat ze met haar dochter heeft gedaan, maar ‘toch moet mijn opvoeding iets hebben uitgehaald als je ziet hoe ze terecht is gekomen.’ En toen waren de tijden natuurlijk ook heel anders, nu zie je ‘zwarten overal op tv, in modebladen en reclames, ze spelen zelfs al de hoofdrol in films.’ (Van hoe dat zo gekomen is verhaalt dit boek nergens.) En met de laatste alinea apostrofeert ze haar dochter: ‘Neem van mij aan dat je nog zult merken wat er allemaal bij komt kijken, hoe de wereld in elkaar zit, hoe het werkt en hoe alles verandert als je moeder bent. Veel succes en God sta het kind bij.’

Mijn god, wat een tuttenproza en tuttenmoraal waar dit boek mee eindigt! Wat een breiwerk met gevallen steken, deze ‘roman’. Maar nu verval ik zelf ook in clichés en herhaling.

Nog één ding. Die Sofia Huxley, die onterecht vijftien jaar opgesloten heeft gezeten. Dat vind ik nu echt het allergrootste slachtoffer. Maar, zoals gezegd, die zien of horen we niet meer terug. Haar ‘zaak’ diende kennelijk slechts om het personage Bride neer te zetten. Het zal er toch niet mee te maken hebben dat die betreurenswaardige schooljuf een blanke is, hè?